De cumulatieve criteria voor opschorting zijn (normaliter) de volgende: (i) de vordering op de wederpartij is opeisbaar, (ii) de wederpartij komt haar verplichtingen niet na, (iii) de verplichtingen van de schuldenaar staan tegenover die van de wederpartij of hebben daarmee voldoende samenhang en (iv) de omvang van de opschorting van die verplichtingen door de schuldenaar staat in een proportionele verhouding tot de vordering op de wederpartij.
Het laatste criterium, het proportionaliteitsvereiste, staat niet met zoveel woorden in de wet: een valkuil. De jurisprudentie van de Hoge Raad en de wetsgeschiedenis moeten hier uitkomst bieden.
Tegenover elkaar staande verplichtingen
Opschortingsrechten zijn in het Burgerlijk Wetboek op verschillende plaatsen voor verschillende gevallen geregeld. Voor het opschortingsrecht dat geldt voor “tegenover elkaar staande verplichtingen” bepaalt de wet dat, in geval van gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming, opschorting slechts toegelaten is voor zover de tekortkoming haar “rechtvaardigt”. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat deze rechtvaardiging aan de hand van de omvang van de wederzijdse vorderingen dient te worden vastgesteld. Daarmee betreft dit een proportionaliteitstoets.
Met elkaar samenhangende verplichtingen
Opvallend is dat voor opschorting van verplichtingen die níet tegenover de verplichtingen van de wederpartij staan, maar daarmee wel “voldoende” samenhangen, op het eerste gezicht géén proportionaliteitseis lijkt te gelden. De wet rept hier namelijk met geen woord over een vereiste rechtvaardiging ten opzichte van de tekortkoming. Schijn bedriegt echter. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de “voldoende samenhang” niet alleen is beoogd om opschorting voor te behouden aan verplichtingen die ten opzichte van elkaar voldoende connexiteit kennen, daarmee is ook bedoeld dat de concreet voorliggende opschorting voldoende proportionaliteit kent: de wet rept om die reden van voldoende samenhang voor “deze” opschorting. Ook hier dient een opschorting dus gerechtvaardigd te zijn.
Redelijkheid en billijkheid
In beide gevallen kan de vereiste proportionaliteit tot slot nog worden beïnvloed door de werking van de contractuele redelijkheid en billijkheid. Lijkt een voorliggende opschorting proportioneel, dan kan de uitoefening daarvan in de gegeven omstandigheden nog geheel of ten dele onaanvaardbaar zijn naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Denk aan een gedeeltelijke, in beginsel proportionele, inhouding van huurpenningen door een huurder wegens een lekkage aan het dak, terwijl de huurder het de verhuurder belet het gehuurde te betreden zodat deze van het lek geen kennis kan nemen en geen maatregelen kan treffen. De opschorting is dan alsnog niet gerechtvaardigd.
Conclusie en aanbevelingen voor de praktijk
De wettelijke regelingen voor opschorting schrijven niet met zoveel woorden een proportionaliteitsvereiste voor. Een ongeluk zit dan in een klein hoekje: een opschorting dient namelijk altijd gerechtvaardigd en (dus) proportioneel te zijn. Er is hier sprake van een “valkuil” van het opschortingsrecht.
Gezien de potentieel verstrekkende gevolgen van inroeping van een opschortingsrecht, is het aan te bevelen de inroeping van een opschortingsrecht met uw juridisch adviseur te bespreken.
Wij staan voor u klaar
Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neemt u dan contact op met onze advocaten. Bel +31 88 30 40 000 of mail naar [email protected].