Op 9 december 2015 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (hierna: GS) aan eiseres een Nbw-vergunning verleend voor het in werking hebben van een pluimveebedrijf. Dat besluit is inmiddels onherroepelijk.
Een derde partij (hierna: partij X) heeft de projectlocatie van eisers in april 2016 op een executieveiling gekocht. Vervolgens heeft partij X aan GS verzocht de aan eiseres verleende Nbw-vergunning op haar naam te stellen. Bij besluit van 5 augustus 2016 hebben GS aan dit verzoek voldaan en de tenaamstelling van de aan de eiseres verleende Nbw-vergunning gewijzigd in Partij X. Eiseres was het daarmee niet eens en is tegen het besluit in bezwaar gegaan. Bij beslissing op bezwaar hebben GS het besluit met aangevulde motivering in stand gelaten. Tegen dat besluit is eiseres in beroep gegaan bij de rechtbank.
Standpunten partijen
GS hebben aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd dat met het verzoek tot wijziging van de tenaamstelling artikel 2.7, tweede lid, van de op 1 januari 2017 inwerking getreden Wet natuurbescherming niet wordt overtreden. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat met de wijziging van de tenaamstelling de uitvoering van de Nbw-vergunning wordt belemmerd. Ook zijn GS van mening dat er geen andere zwaarwegende omstandigheden en belangen zijn die ertoe leiden dat geen medewerking aan het verzoek zou kunnen worden verleend. Daarbij nemen GS in aanmerking dat eiseres na de verkoop van haar pluimveebedrijf het vergunde niet meer kan realiseren op de projectlocatie. Omdat de Nbw-vergunning privaatrechtelijk niet overdraagbaar is, lijdt eiseres ook geen inkomensderving. Eiseres heeft bovendien de door haar gestelde schade niet onderbouwd, aldus GS.
Eiseres heeft betoogd dat een verzoek tot wijziging van de tenaamstelling uitsluitend door de vergunninghouder zelf, dan wel met diens instemming, kan worden gedaan. Daarvan is hier geen sprake. Eiseres is wel bereid alsnog mee te werken aan een wijziging van de tenaamstelling, maar alleen tegen een financiële vergoeding. Zij betoogt dat de Nbw-vergunning voor haar een aanzienlijke vermogensrechtelijke waarde vertegenwoordigt en dat zij schade lijdt door het besluit. Zij heeft namelijk in het pluimveebedrijf moeten investeren, onder meer door de met de vergunning samenhangende rechten op te bouwen, en heeft kosten moeten maken voor het verkrijgen van de Nbw-vergunning. GS hebben volgens eiseres geen dan wel in onvoldoende mate rekening gehouden met deze (financiële) belangen door te overwegen dat zij geen financieel nadeel lijdt.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat Partij X aan GS heeft verzocht het besluit te nemen de vergunning op diens naam te stellen. Daarmee heeft de partij X als belanghebbende een aanvraag ingediend als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten op grond waarvan moet worden geoordeeld dat alleen de vergunninghouder een dergelijke aanvraag kan doen.
Naar aanleiding van de aanvraag hebben GS de tenaamstelling van de Nbw-vergunning gewijzigd. Eiseres is daarbij belanghebbend. Zij was eigenaar van de vergunning, en door het nemen van het besluit kan zij niet meer over de vergunning beschikken.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij de beoordeling van de aanvraag en het nemen van het besluit niet is betrokken. GS hebben vervolgens bij de beslissing op bezwaar onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiseres. De rechtbank acht aannemelijk dat de Nbw-vergunning voor eiseres een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. Eiseres heeft namelijk kosten moeten maken voorafgaand aan de aanvraag en voor het indienen ervan leges moeten betalen. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat de vergunning een vermogensrecht vertegenwoordigt in de zin het Burgerlijk Wetboek. Partij X heeft erkend dat zonder de Nbw-vergunning de projectlocatie niet kan worden gebruikt voor het inwerking hebben van een pluimveebedrijf. Volgens de partij X kan er wel een nieuwe vergunning worden aangevraagd, maar deze zal op grond van de huidige Wet natuurbescherming waarschijnlijk niet worden verleend. Tijdens de zitting hebben GS erkend dat inderdaad twijfelachtig is of een nieuwe vergunning kan worden verleend. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat ook voor de partij X de vergunning wel degelijk een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt en kan GS niet worden gevolgd in het standpunt dat die waarde teniet is gegaan op het moment dat eiseres de zeggenschap over de projectlocatie heeft verloren. Dat de Nbw-vergunning niet, in elk geval niet zonder medewerking van GS, privaatrechtelijk overdraagbaar is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres geen financiële schade lijdt als de tenaamstelling van de Nbw-vergunning wordt gewijzigd zonder compensatie.
Door te handelen zoals GS hebben gedaan, is eiseres de beschikking en de zeggenschap over de vergunning eenzijdig ontnomen, zonder dat zij of haar belangen daarbij betrokken, laat staan gecompenseerd, zijn. De rechtbank is van oordeel dat GS daarmee onzorgvuldig hebben gehandeld.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het besluit tot wijziging van de tenaamstelling wordt herroepen en het verzoek alsnog wordt afgewezen. Daarbij is volgens de rechtbank van belang dat uit het dossier en ook tijdens zitting is gebleken dat GS de financiële belangen van eiseres nog steeds niet onderkennen, en ook partij X niet bereid is om voor de wijziging van de tenaamstelling van de vergunning te betalen.