Als het verzuim van de schuldenaar niet is aangetoont, heeft dat een aantal gevolgen: (i) de overeenkomst blijft in stand, (ii) er ontstaat geen verplichting tot ongedaanmaking van de reeds verrichte prestaties en (iii) partijen worden niet bevrijd van de nog niet nagekomen verbintenissen. Van belang is derhalve dat een schuldeiser zich ervan vergewist dat de schuldenaar in verzuim is gebracht, alvorens een beroep wordt gedaan op ontbinding van een tussen partijen gesloten overeenkomst.
Artikelen 6:81 BW e.v. bepalen wanneer het verzuim van de schuldenaar intreedt. Hoewel die artikelen een en ander relatief eenvoudig doen voorkomen, is het in de praktijk niet altijd gemakkelijk vast te stellen of verzuim in een concreet geval al dan niet is ingetreden. Ter zake die verzuim- en ontbindingsproblematiek heeft de Hoge Raad op 11 oktober jl. een relevant arrest gewezen. De concrete vraag die in casu voorlag, betrof de vraag of de hoofdaannemer, na een periode van discussie en correspondentie met de onderaannemer over de termijn en kwaliteit van de nakoming door de onderaannemer, het recht had om de overeenkomst met die onderaannemer te ontbinden, of dat de hoofaannemer dit recht niet had omdat de onderaannemer niet in verzuim verkeerde.
Achtergrond
In april 2013 heeft Aannemingsbedrijf Fraanje BV (hierna: “Fraanje”) als hoofdaannemer een aannemingsovereenkomst gesloten met onderaannemer Alukon Zeeland BV (hierna: “Alukon”) ter zake de levering en aanbrenging van aluminium kozijnen en vliesgevels, beglazing en zetwerk. Gedurende de uitvoering van het werk ontstond tussen partijen een discussie over de termijn en de kwaliteit van de nakoming van de overeenkomst door Alukon. Bij brieven van 6, 17 en 24 september 2013 heeft Fraanje Alukon gesommeerd om bepaalde werkzaamheden binnen de in de brieven gestelde termijnen af te ronden. Meer concreet is Alukon in de twee laatstgenoemde brieven gesommeerd om binnen 5 dagen na dagtekening van de brief te verklaren dat zij de daarin genoemde werkzaamheden binnen een termijn van 10 dagen zal afronden. Aan die sommaties heeft Alukon geen gehoor gegeven, waarop Fraanje de aannemingsovereenkomst per brief van 2 oktober 2013 heeft ontbonden.
Rechtbank en hof
Naar het oordeel van de rechtbank en het hof was de op 2 oktober 2013 door Fraanje uitgebrachte ontbindingsverklaring krachteloos. De bij brieven van 6 en 17 september 2013 gestelde termijnen zouden in de gegeven omstandigheden namelijk te kort zijn. Aangezien eerdere sommaties niet aan de vereisten van een ingebrekestelling voldeden en de tot op dat moment tussen partijen gestelde termijnen geen fataal karakter hadden, konden die sommaties en termijnen naar het oordeel van het hof niet van belang zijn voor (de lengte van) de termijn die Alukon moest worden gesteld voor nakoming. Vanwege de te korte termijnen was Alukon niet in verzuim komen te verkeren, waardoor niet was voldaan aan de in de wet aan ontbinding gestelde vereisten.
Juridisch kader
Verzuim kan zowel op grond van artikel 6:82 BW als op grond van artikel 6:83 BW intreden. Voor het intreden van verzuim op grond van eerstgenoemd wetsartikel is een ingebrekestelling vereist. Een ingebrekestelling is een schriftelijke verklaring, inhoudende een aan de schuldenaar gerichte aanmaning om binnen een redelijke, in de verklaring gestelde termijn alsnog na te komen. Blijft nakoming binnen de gestelde termijn uit, dan treedt het verzuim in zodra die termijn (ongebruikt) is verstreken.
Ingevolge artikel 6:83 BW kan verzuim ook intreden zonder ingebrekestelling. Dat wetsartikel bevat namelijk een opsomming van een drietal gevallen waarin het verzuim van de schuldenaar zonder ingebrekestelling intreedt, aan welke opsomming geen limitatief karakter toekomt.
Hoge Raad
Ingebrekestelling: redelijke termijn
De Hoge Raad laat zich ten eerste uit over de redelijkheid van (de lengte van) de in de ingebrekestelling gestelde termijn voor nakoming door de schuldenaar. Overwogen wordt dat bij de beoordeling van de redelijkheid van een dergelijke termijn de tijd dient te worden betrokken die de schuldenaar vóór de ingebrekestelling heeft gehad om zich (op nakoming) voor te bereiden. Daarbij geldt dat het de schuldenaar in de meeste gevallen niet vrijstaat om te wachten met het treffen van voorbereidende maatregelen tot hij wordt aangemaand.
Dit betekent dat voorafgaand aan de ingebrekestelling gestelde termijnen of eerder aan het adres van de schuldenaar gerichte sommaties kunnen meebrengen dat de in de ingebrekestelling opgenomen termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet reeds eerder een termijn was gesteld of was gesommeerd. De omstandigheden dat die eerdere termijnen geen fataal karakter hadden en de eerdere sommaties niet aan de vereisten van een ingebrekestelling voldeden, staan daaraan niet in de weg.
Verzuim zonder ingebrekestelling: redelijkheid en billijkheid
Ten tweede gaat de Hoge Raad in op het oordeel van het hof ten aanzien van de door Fraanje gestelde termijn van vijf dagen waarbinnen Alukon moest verklaren dat zij concrete gebreken binnen een bepaalde termijn zou herstellen. Het hof oordeelde dat die termijn van vijf dagen in de gegeven situatie onredelijk kort was, waardoor het niet-reageren binnen die termijn geen tekortkoming opleverde en het verzuim van Alukon niet was ingetreden.
De Hoge Raad overweegt dat artikel 6:83 BW geen limitatieve opsomming bevat van de gevallen waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Eveneens de redelijkheid en billijkheid kunnen daarbij een rol spelen. De omstandigheden van het geval kunnen derhalve met zich meebrengen dat het verzuim van de schuldenaar (ook) intreedt indien deze niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn toe te zeggen dat hij binnen een gestelde, eveneens redelijke, termijn zal nakomen, of om zich binnen een redelijke termijn uit te laten over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hij door de schuldeiser omschreven gebreken zal herstellen. Wat in dat verband een redelijke termijn voor de uitlating van de schuldenaar is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer een rol spelen of de gestelde termijn gebruikelijk is in de branche waarin partijen actief zijn.
De eisen die vervolgens aan de reactie van de schuldenaar mogen worden gesteld, zijn eveneens afhankelijk van de omstandigheden. Daarbij is mede van belang hoe concreet de te herstellen gebreken door de schuldeiser zijn aangeduid en hoe specifiek is aangedrongen op een mededeling van de schuldenaar. Bij de beoordeling of de schuldeiser uit de reactie van de schuldenaar of uit het uitblijven daarvan heeft mogen afleiden dat de schuldenaar niet tijdig of niet behoorlijk zou nakomen, kunnen ook latere feiten en omstandigheden van belang zijn.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het hof Arnhem-Leeuwarden.
Conclusies en aanbevelingen voor de praktijk
Op grond van het arrest van de Hoge Raad dienen partijen erop bedacht te zijn dat eerder aan de schuldenaar gestelde termijnen en gerichte sommaties ertoe kunnen leiden dat de in de ingebrekestelling opgenomen termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet eerder een termijn was gesteld of was gesommeerd. Dat geldt zelfs indien die eerdere termijnen geen fataal karakter hadden en de eerdere sommaties niet aan de vereisten van een ingebrekestelling voldeden.
Tevens dienen partijen er rekening mee te houden dat de omstandigheden van het geval op grond van de redelijkheid en billijkheid met zich mee kunnen brengen dat de schuldenaar (ook) in verzuim komt te verkeren indien deze niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn toe te zeggen dat hij binnen een gestelde, eveneens redelijke, termijn zal nakomen, of om zich binnen een redelijke termijn uit te laten over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hij door de schuldeiser omschreven gebreken zal herstellen. Met andere woorden: van de schuldenaar mag worden verwacht dat hij in actie komt indien hij wordt geconfronteerd met door hem ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden. Het achterover leunen totdat hij een formele ingebrekestelling van zijn opdrachtgever ontvangt, kan hem duur komen te staan.
In de praktijk komt het veelvuldig voor dat een aanmaning zo wordt ingestoken dat de schuldenaar wordt gesommeerd om binnen een relatief korte termijn schriftelijk te bevestigen dat bepaalde gebreken binnen een tweede termijn zullen worden hersteld. Op grond van voormeld arrest is het voor schuldeisers in dat geval raadzaam om:
- de door de schuldenaar te herstellen gebreken zo concreet mogelijk te duiden, en
- specifiek aan te dringen op een mededeling van de schuldenaar.
De Hoge Raad acht die omstandigheden namelijk van belang voor beantwoording van de vraag of uit (het uitblijven van) een reactie van de schuldenaar mag worden afgeleid dat deze niet of niet behoorlijk zal nakomen. Een positief antwoord op die vraag leidt er (in beginsel) toe dat het verzuim van de schuldenaar is ingetreden, hetgeen – zoals hierboven uiteengezet – (onder meer) is vereist voor een geslaagd beroep op ontbinding van de overeenkomst.