Art. 1:400 lid 2 BW bepaalt dat overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. Art. 1:158 BW echter vormt daarop een uitzondering ; hierin wordt bepaald dat de echtgenoten vóór of na de beschikking tot echtscheiding bij overeenkomst met elkaar kunnen afspreken dat er geen partneralimentatie betaald hoeft te worden : ‘of, en zo ja tot welk bedrag, na de echtscheiding de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud gehouden is’. Dán kan er dus wel afstand worden gedaan van partneralimentatie. Maar dat geldt enkel in het vooruitzicht van een aanstaande echtscheiding. Niet wanneer er van zo’n echtscheiding in het geheel nog geen sprake is.
Achtergrond
Rechtbanken en hoven hebben door de jaren heen vaker geoordeeld over de geldigheid van nihilbedingen in voorhuwelijkse huwelijkse voorwaarden. Als vaste rechtspraak geldt (HR 7 maart 1980, ECLI:NL:HR:1980:AB7449) dat een vóór het huwelijk gesloten alimentatie-overeenkomst niet valt binnen de grenzen van art. 1:158 BW en op grond van art. 1:400 lid 2 BW dus nietig is.
Door A-G Lückers was cassatie in het belang der wet ingesteld nu dit onderwerp al lange tijd ter discussie stond. De A-G stelt de vraag aan de orde of aanstaande echtgenoten het recht op partneralimentatie voorafgaand aan het huwelijk bij huwelijkse voorwaarden toch niet kunnen uitsluiten. Zij stelt dat het geregeld voorkomt dat aanstaande echtgenoten – veelal bij huwelijkse voorwaarden – voorafgaand aan het huwelijk overeen willen komen dat zij afzien van het recht op partneralimentatie als hun huwelijk mocht eindigen in een echtscheiding. Om aan die wens tegemoet te komen nemen notarissen nu al vaker in de akte huwelijkse voorwaarden een afspraak met die inhoud (een zogenoemd nihilbeding) op, vaak wel met de aantekening dat partijen zich ervan bewust zijn dat een dergelijk beding mogelijk rechtskracht mist (ECLI:NL:PHR:2022:457). De A-G is van mening dat de wettelijke bepaling over de nietigheid van overeenkomsten, waarbij van het verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, niet van toepassing is op overeenkomsten over partneralimentatie. Aan art. 1:158 BW zou volgens haar een ruimere uitleg moeten worden gegeven die ook alimentatieovereenkomsten van aanstaande echtgenoten, dus voorafgaand aan het huwelijk, zou moeten omvatten. De contractsvrijheid moet voorop staan, zo is de gedachte.
Oordeel Hoge Raad
Maar de Hoge Raad wil daar niet aan ; de Hoge Raad verwijst naar en handhaaft de regels uit zijn eerdere rechtspraak van 7 maart 1980.
De Hoge Raad overweegt hierbij ook nog dat (indien dat maatschappelijk wenselijk wordt geacht) het invoeren van de mogelijkheid om voorafgaand aan het huwelijk afstand te doen van het recht op partneralimentatie veeleer op de weg van de wetgever zou liggen. Deze heeft echter nog niet zo lang geleden bij de Wet Herziening Partneralimentatie van een dergelijke wetswijziging op dit punt afgezien. Het hoogste rechtscollege ziet dus voor zichzelf hierin geen taak weggelegd.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Het woord is aan de wetgever (…!?).
Hoge Raad 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1724.