In kort geding kan de rechter in spoedeisende zaken op grond van een voorlopig oordeel over het geschil van partijen een voorlopige voorziening geven (art. 254 Rv). Het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding brengt mee dat aan die beslissing geen gezag van gewijsde toekomt en dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding. Verder geldt dat de beslissing in het dictum van een uitspraak in kort geding vervalt als een andersluidende uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. De omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg.
Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:503.
Partijen in deze zaak zijn ex-echtgenoten. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gelast. In die procedure waren partijen het erover eens dat de woning door de man zou worden overgenomen tegen betaling aan de vrouw van EUR 36.189,50, waarvoor hem door de rechtbank een termijn van drie maanden werd gegeven om dit te bewerkstelligen. De man heeft binnen de door het hof gestelde termijn meegedeeld dat hij in staat is om de woning over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening. De vrouw was het hier niet mee eens en weigerde haar medewerking. De man heeft de vrouw in kort geding voor de voorzieningenrechter gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd de vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de verdeling, waaronder de levering van de woning aan de man.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de man door verrekening heeft voldaan aan zijn verplichting aan de vrouw, zoals werd genoemd in de conceptakte van toedeling van de notaris. Deze beslissing van de voorzieningenrechter betreft een verklaring voor recht. De vrouw komt van dit vonnis in kort geding in hoger beroep. Zij vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en – uitvoerbaar bij voorraad opnieuw rechtdoende – alle vorderingen van de man afwijst en ongegrond verklaart met veroordeling van de man in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter in stand gelaten.
Daartegen heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatie richt zich tegen de bekrachtiging door het hof van het vonnis van de voorzieningenrechter, voor zover de voorzieningenrechter heeft bepaald dat door verrekening van de vorderingen over en weer uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de man heeft voldaan aan zijn verplichting zoals genoemd in de conceptakte van toedeling van de notaris.
De Hoge Raad overweegt dat in een uitspraak in kort geding geen plaats is voor een verklaring voor recht. Het hof had de beslissing van de voorzieningenrechter derhalve niet in stand mogen laten. De rechter in hoger beroep moet deze regel, die verband houdt met de taak van de rechter in kort geding en van processuele openbare orde is, binnen de omvang van het hoger beroep zo nodig ambtshalve toepassen.
Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499.
Aanleiding voor deze vordering tot cassatie in het belang der wet is de volgende. De man en de vrouw hebben samengewoond en zijn gezamenlijk eigenaar van een woning. De relatie werd verbroken. Het stond in deze zaak vast dat de gezamenlijke woning verkocht moest worden, omdat geen van partijen de woning kon overnemen. De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard om een veroordeling te verkrijgen tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis haar onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen teneinde de woning zo spoedig mogelijk te verkopen en te leveren aan een derde, en dit gedeelte van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelde dat een veroordeling van een van de deelgenoten op vordering van een andere deelgenoot om mee te werken aan de verkoop en levering van een tot een gemeenschap behorend goed, in kort geding in beginsel niet mogelijk is.
De Hoge Raad ziet dat anders. Naar het oordeel van de Hoge Raad kan de rechter in kort geding ook op vordering van een deelgenoot een veroordeling uitspreken jegens een andere deelgenoot om mee te werken aan de verkoop en levering van een tot een gemeenschap behorend goed aan een derde. Dat verkoop van een tot een gemeenschap behorend goed om de opbrengst te verdelen een wijze van verdeling is als bedoeld in art. 3:185 BW, staat daaraan volgens de Hoge Raad niet in de weg. Gelet op het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding, wordt daarmee – anders dan het hof heeft overwogen – niet een definitief einde aan de verdeling gemaakt.
Conclusie
De Hoge Raad oordeelt samengevat dat een rechter in kort geding geen verklaring voor recht kan geven (Hoge Raad 31 maart 2023:NL:HR:2023:503) maar wel een veroordeling kan uitspreken tot verkoop en levering van gemeenschapsgoed met oog op verdeling van gemeenschap (Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499).